De Schepenbank van Oostrum

Posted on

Al zeer vroeg werd er melding gemaakt van een schepenbank in Oostrum. Deze wordt al vernoemd in het begin van de 15e eeuw, maar men moest volgens bescheid van 1406 wel “ter belering’ gaan in Venray. Het zegel, dat de Oostrumse schepenen in de 15e tot en met de 18e eeuw gebruikten, stelt voor de H.Maagd Maria, met in haar armen het Christuskind. Zij draagt een kroon en houdt in de linkerhand een scepter. Op de rand van de zegel staat : ‘Segel der schepens Oosterom’. Het zegel had een middellijn van 3,5 centimer.

In vroeger tijden hechtte men sterk aan een traditie bij de schepenbank van Oostrum. De schepenen gingen er niet zomaar zitten en begonnen de getuigen te verhoren. Nee, men deed dat geheel volgens traditie, heel plechtig. Ging het over een strafzaak, dan stond het hoofd van het gerecht, de scholtis (rechter) op en vroeg dan aan den oudste schepen of de zon hoog genoeg gerezen was, om de bank te spanne. Wanneer dit dan met ja werd beantwoord, dan zei de scholtis, dat hij recht zou spreken in de naam van de gebiedende heer, den Hertog van Gelre. Vervolgens werden de getuigen beëdigd en moesten zij bij God en de lieve Heiligen zweren. Daartoe waren het beeld van de Onze Lieve Vrouwe van Oostrum, en het evangelieboek klaar gezet waarop de getuige dan zijn hand moest leggen. Daarna konden de getuigenissen beginnen. Dat alles werd te boek gesteld en ondertekend met de handtekening, als de getuigen konden schrijven, of wat nogal eens voorkwam dat men niet kon schrijven, dan plaatste men een kruisje of een handmerk. Was de schepenbank bijvoorbeeld door afwezigheid van enkele schepenen of door sterfgevallen niet sterk genoeg, dan kon er geen vonnis geveld worden, zoals de Oostrumse schepenbank in 1612 overkwam bij het overlijden van Peter Vermeulen en ook in het vreselijke pestjaar 1636 waaraan bijna alle schepenen kwamen te overlijden,behalve de schepen Jan Smits, de enig overgebleven schepen.
In 1794 rukten de Franse troepen Venray binnen. De Heerlijckheid werd afgeschaft en in 1798 werd Venray officieel bij Frankrijk ingelijfd en kwam er een eind aan de schepenbanken van Venray en die van Oostrum, ook werd er een nieuw besturingssysteem ingevoerd. Dit besturingssysteem bestaat in grote lijnen nog steeds.

Wat is een schepenbank?
Hetgeen heden de burgemeester en wethouders zijn, dat waren vroeger de schout en schepenen. Samen vormden zij de schepenbank. De taken van de schepenbank gingen echter verder dan de huidige taken van burgemeester en wethouders. Op de eerste plaats hadden zij een rechterlijke taak wat personen en goederen aanging die in hun rechtsgebied vielen. De processen vonden voor de schepenbank plaats. Zij was bevoegd misdrijven te berechten en uitspraak te doen in civiele geschillen. Overdracht van onroerend goed vond eveneens plaats voor de schepenbank. Verder had de schepenbank nog een belangrijke bestuurlijke taak. Op hun regelmatige geërfdendagen bespraken ze het gemeentebeleid. Dat hield dan in: regeling van de belasting, betaling aan de landsheer, aanstellen van onderwijzer en vroedvrouw, zorgdragen voor de begaanbaarheid van wegen en waterlopen, beheren van gemeentegronden en zorgdragen voor de veiligheid van het dorp.

Taakomschrijving

– de scholtis (schout/rechter) was de voorzitter van de schepenbank, maar hij was er geen lid van. Hij was tevens de uitvoerder van de vonnissen. Hij werd benoemd door de landsheer. Bij zijn afwezigheid werd hij vervangen door de oudste schepen, die zich dan ‘stadshouder’ mocht noemen.

– De secretaris, ofwel gerechtsschrijver, was samen met de scholtis degene die geacht werden verstand te hebben van juridische zaken. Zijn taak was het de diverse protocollen en registers bij te houden en, indien gevraagd, afschriften van de akten te maken.

– De Schepenen, deze stelden het vonnis vast. Zij hadden nauwelijks enige juridische kennis en oordeelden naar overgeleverde landswetten. In de ideale samenstelling telde een schepenbank in het algemeen zeven schepenen. Ze werden gekozen uit plaatselijke families, die zorgden dat de benoemingen binnen een bepaald familiecluster bleven. Benoemingen zijn met enig genealogisch inzicht bijna altijd goed te verklaren.

– De laagste beambte bij de schepenbank was de rechterbode of bode, deze werd ook door den Heer benoemd. Hij was, gelijk zijn naam aanduidt, de bode van de rechter, vandaar dat hij ook de vonnissen moest ondertekenen, citaties aanbrengen, beslag leggen op goederen enz.. Ook werd hij belast met publicaties, omroepen van nieuws (verkopingen) en (politie)toezicht op jacht, visserijen, landlopers, herbergen enz enz.

Plaats
De Oostrumse schepenen hielden zitting in de “gerichtscamer”, in het midden van de 18e eeuw ten huize van de medeschepen Lambert Laemers, later bij de waard of herbergier bij de watermolen. Oostrum heeft nooit een raadhuis gehad. Officiële bekendmakingen gebeurden naar alle waarschijnlijkheid in de kerk.

Schouten der heerlijkheid Oostrum-Spraeland
(B.A.M. Kruysen, inventaris van het archief der schepenbank Oostrum)

De eerste, die als scholtis is voorgekomen was Hendrik van Randenraedt (Randenrode), en zulks in 1579 en was nog in dienstbetrekking in 1617. In de periode 1594-1626 vervult zijn zoon de functie van gerichtsschrijver (secretaris).

Jan Guillaume van der Waterschappe, in de geschriften ook voorkomend onder de namen Johan Guillem en Johannes Gwilielmi, was eerste rentmeester op het huis Geysteren (1617-1623) en treedt in een akte van 1627 als scholtis op. Hij overleed 5 december 1653. Waterschap had een huis in Venlo en meerdere gronden te Oostrum en Geysteren.

Antonius van Litt, vanaf 1654 scholtis, was een bloedverwant van de Venlose prior Godfried van Litt. Hij overleed te Geysteren op 8 augustus 1680, zijn weduwe Theodora Driessens op 4 mei 1683. Na het overlijden van Van Litt bleef de scholtisplaats enige jaren onbezet, maar de tijdelijke waarneming werd door de Baron Schellardt zijn leenstadhouder Everard Ketz belast, die tevens zijn kamerling was.

Johan van Dijk, beëdigd op 23 december 1686, was gehuwd met Johanna Driessens. Hij stierf in de parochie Venray en werd aldaar begraven den 20 augustus 1720.

Gerard Adolf Schluys legde den 13 october 1718 den eed als schout af, welke bediening hij door de proost van Aken, baron Philip Fred. Ambrosius van Schellardt, heer van Oostrum, verkregen had. Meer dan 20 jaar was hij rentmeester van het adelijk huis Geysteren en overleed 13 februari 1731 en werd in de Geysterse kerk begraven. Zijn weduwe Rosalia Berren overleed te Wanssum op 9 mei 1740.

wordt vervolgd…